Onrust in de Bodem

Gepubliceerd

in

door


Waar is Lumbricus terrrestris (de gewone regenworm)?

In een notendop: in 33 jaar is het aantal veehouders in Nederland gedaald met 69%, maar tegelijk is de melkproductie gestegen. Hoe kan dat? Wel, simpel gezegd: de overblijvende boeren zijn groter geworden, bezitten meer grond en meer koeien. Het voer is eiwitrijk Raaigras en krachtvoer zodat 10.000 liter melk per koe per jaar geen uitzondering is. Dat de koeien na vier, vijf jaar naar de slacht moeten omdat de opbrengst te veel daalt en de koeien bijvoorbeeld botontkalking vertonen, is ingecalculeerd door de boer. Een gevolg  van dit industriële boeren is dat er geen vogels meer in de weilanden voorkomen.

Er wordt vanaf april, mei, dus nog in het broedseizoen, gemaaid. De tractoren zijn zwaar (twee- tot drieduizend kilo) en daarvoor wordt het grondwater verlaagd zodat de bovengrond droog en hard is. Er groeit maar een grassoort en er bloeien geen andere kruiden waardoor er geen insecten zijn voor de jonge vogels. Bovendien wordt het vee langdurig of permanent op stal gehouden. Die koeien produceren waterdunne mest, die, om luchtverzuring tegen te gaan, verplicht geïnjecteerd wordt in de bodem. Hierdoor worden de bovenste centimeters onleefbaar voor bodemdieren. Geen wormen en insecten in de bovenlaag en dus geen weidevogels in deze ‘plankgrasweilanden’.

Iemand die al 12 jaar onderzoek doet naar de relatie tussen weidevogels en bodemleven is bioloog Jeroen Onrust (Assen, 1989). Maandag 4 april gaf hij in Forum een klein college over zijn werk.

Jeroen is een slanke jongeman met halflang, licht krullend, donderblond haar. Hij draagt een soepel vallend, olijfkleurig overhemd waarvan de slippen over lichte jeans vallen met daaronder bruine booties. Maar ondanks zijn uiterlijk van een Franse chansonnier is zijn betoog analytisch en glashelder. En met veel gevoel voor en nieuwsgierigheid naar zijn bodemvrienden, de regenwormen.

Omdat er wel 25 verschillende soorten zijn, verdeelt Jeroen ze in twee groepen afhankelijk van waar de worm voorkomt. Namelijk de ‘rode’ regenwormen die oppervlakkig actief zijn en de ‘grijze’ die wel tot twee meter onder de grond leven. Het zijn de rode ‘oppervlakkige’ regenwormen die essentieel zijn in de voedselketen van tientallen dieren en voor de bodemvruchtbaarheid. Immers regenwormen trekken dood restmateriaal van planten stukjes en beetjes in hun holletjes waarna het door de wormen en miljoenen andere organismen wordt opgegeten. Hierbij komen de voedingstoffen in dit plantmateriaal vrij voor de planten die op de bodem groeien. Door het grondwerk van de wormen ontstaan een gangenstelsel  waar planten gemakkelijker in wortelen, maar die bovendien als een spons werkt: het houdt water vast bij een hevige regenbui en geeft het weer af bij droogte. Een bodemeigenschap die in onze tijd van hevige weersveranderingen opnieuw in de belangstelling staat.

Voor veel vogels maar ook voor mollen, egels is de worm stapelvoedsel. In dit jaargetijde zijn regenwormen voor kievit en grutto het dagelijkse brood. Jeroen constateerde, na maandenlange tellingen waarbij hij liggend op een soort maanlandingskarretje langzaam over weiland schoof en wormen telde, dat in de intensief geteelde productieweilanden de rode regenwormen zeldzaam zijn geworden.

Is het voor de moderne boer mogelijk om een stap terug doen naar minder efficiëntie, minder chemie, minder melk per koe? De verdiensten per liter zijn laag en de bankleningen groot. 

Volgens Jeroen Onrust is de terugkeer van de regenworm simpel: stop met het uitrijden van dunne mest over de weilanden (maar gebruik vaste stalmest met stro), zorg er voor dat er dood restmateriaal op de weilanden blijft liggen en de regenwormen bouwen verder aan een gezonde bodem.